woensdag 1 december 2010

12. En Wesley dan?

Tsja, wat moet ie anders? Na een jaar of acht premier te zijn geweest, moet je toch wat? President van Europa kan al niet meer. Ban Ki-moon zit ook nog wel een paar jaartjes op zijn plek. Dus dan moet je even wachten. En je kan natuurlijk moeilijk zomaar een beetje in Capelle uit je neus gaan zitten vreten en wachtgeld opsouperen – dat vindt men in den lande geen goed idee, en laten we eerlijk zijn, een aansprekend internationaal baantje komt op deze manier ook niet bepaald dichterbij. Dus wat gedaan? Professor worden is misschien wel wat, moet JP gedacht hebben. Ruudje Lubbers maakte die career switch immers ook. En zo’n prof heeft behoorlijk wat aanzien, en dus lijkt zo’n job aan de universiteit niet direct een stappie terug. Bovendien houd je je CV springlevend en sta je in de zijlijn klaar om die echte internationale topfunctie te pakken. Even polsen bij de EUR dan maar, en ja hoor: hoppa, daar hebben ze in no time een briljante leerstoel voor hem bedacht; iets met governance en internationalisering. En zo is Balkenende binnen en de universiteit blij. Beetje onderzoek doen (sic!); beetje lullen met studenten over fatsoenlijk bestuur. 'Altijd eerst het zuur jongens en meisjes! Eerst het zuur, en dan het zoet.’ Lekker een beetje internationale contacten aanhalen. Driewerf hoera voor de EUR. Wat een topbenoeming!

Volgens het persbericht zal Balkenende een inspirerend voorbeeld voor studenten zijn en kunnen we fijn profiteren van zijn internationale ervaring en contacten. En ik al die tijd maar denken dat je met baanbrekend toponderzoek, publicaties in toonaangevende internationale tijdschriften, wetenschappelijke impact die er niet om liegt, vernieuwingsimpulsen in het onderwijs, miljoenen aan NWO-subsidies, en succesvolle promovendi een kansje maakt op een mooie strakke leerstoel. Kennelijk niet. Wel grappig – de internationale publicaties van onze kersverse hoogleraar bladibla, bladibla en internationalisering zijn op één vinger te tellen. JP’s internationale reputatie als wetenschapper op dit onderzoeksterrein zal dus ook wel niet al te grandioos zijn. En of Balkenende nog wel een beetje aan de studenten kan uitleggen hoe je onderzoek doet naar bestuur en instituties, da’s ook nog maar de vraag. Hoeveel onderzoek heeft zo’n man hier immers de laatste jaren naar gedaan?

Kortom, een beetje internationale contacten en aantrekkingskracht voor jongeren is dus voor de EUR al genoeg om leerstoelen uit te delen. Gewoon omdat het kan! Nou dat concept kunnen we wel wat verder uitbouwen: Kunnen we net zo goed Wesley Sneijder op een mooie leerstoel zetten – doet ook geen onderzoek, is waarschijnlijk aantrekkelijker voor jongeren dan de Balk, en daarbij heeft ie (volgens Yolanthe) over de hele wereld contacten….

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, meldt zich ogenblikkelijk aan bij een politieke partij

woensdag 10 november 2010

11. Kastanjes zoeken

Het is herfst en dus kastanjetijd. Kastanjes, mijn dochter Pippi is er dol op. Zo’n beetje elk weekend wil ze erop uit: Kastanjes zoeken. Daar loopt ze dan, in het Amsterdamse bos, vlak achter de geitenboerderij. Haar ogen zijn strak gericht op de grond. Ze heeft amper oog voor wat om haar heen gebeurt. Ze is namelijk op zoek naar van die bruine stekelige bolsters. En heeft ze er een geschoten, dan springt ze er met haar roze laarsjes op, en stampt onverbiddelijk op het ding totdat het breekt en een mooie, glanzende kastanje tevoorschijn komt. Met haar zakken volgeladen met kastanjes verlaten we dan het bos. Missie geslaagd. Tot de week erop. Al die oude kastanjes, dat zijn geen beste volgens de Pip. Nee, we moeten naar het bos, kastanjes zoeken!

Onderzoek is net als kastanjes zoeken. Ik ben er dol op: Wat er ook allemaal om je heen gebeurt, het gaat immers maar om één ding – het kraken van die ene harde noot. Het gaat om het vinden van dat mooie glanzende inzicht, dat lang aan het zicht verborgen blijft en dat je door eigen inspanning tevoorschijn kan toveren. Lekker een fijn papertje schrijven. Het klinkt vreemd, maar ik ben vaak een beetje verliefd op het onderzoek waar ik mee bezig ben. Totdat ik ermee klaar ben natuurlijk. Dan vind ik er gewoon geen bal meer aan. Maar gelukkig, net op tijd, dient het volgende onderzoek zich al weer aan, en begint het allemaal weer opnieuw. Al dat oude onderzoek, da’s niks, maar mijn volgende onderzoek, ach jongen toch!

Vorig jaar stond ik wat bier erin te trekken op een of andere borrel. Ik doe dat graag, want bier is lekker zoals je weet. Op een gegeven moment kwam de voorzitter van de nationale wetenschapsfinancier bij mij staan. Ik vroeg hem, omdat in stilte pilzen ook maar zo zo is, of hij zijn oude werk bij de Zwitserse zwartegatengenererende megadeeltjesversneller niet enorm miste. Zijn antwoord verbaasde mij. Daar waar ik verwachtte dat hij zou vertellen dat hij de pracht van het wetenschappelijke spel inderdaad helaas moet missen sinds hij opperbaas van NWO was geworden, begon hij een verhaal over eindeloze files in Nederland en treurige wachtpartijen op koude perrons. En dat terwijl hij in Zwitserland in amper 15 minuutjes op zijn werk kon zijn! Tsjongejonge, ik begrijp dat niet. Het is net alsof sommige mensen gewoonweg geen noten meer te kraken hebben. Geen liefde meer hebben voor het volgende paper. Alsof ze geen kastanjes meer willen zoeken.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, heeft onlangs nog een NWO-aanvraag ingediend.

donderdag 4 november 2010

10. Oh Oh DOPOS

Als je aan de universiteit werkt, moet je een beetje wennen aan alle essentiële afko’s die er gebruikt worden. Ik heb ze, bij wijze van hobby, een poosje gespaard: EIS, SIN, en BB, BO, OB, en OER, BVT, CVB, OOS, VCL en de onvermijdelijke OLCIE. Het houdt gewoon niet op!

Verreweg de mooiste, en meest nutteloze afkorting is DOPOS. Ooit van gehoord? Soms zijn er van die woorden die alleen maar wezenlozer worden als je ze drie keer achtereen hardop zegt. DOPOS is zo’n woord. DOPOS, waar deze volstrekt bizarre lettercombinatie voor staat weet vrijwel niemand, en ik ga het jullie niet uitleggen. Ik kan dat niet. Wat ik wel kan, is uitleggen wat het ongeveer aanduidt. DOPOS is een website waarop alle cursusevaluaties van elke docent moeten worden bijgehouden. Op basis van DOPOS moeten functioneringsgesprekken worden gehouden. DOPOS is dus belangrijk. Maar toch is het volstrekt zinloos. Waarom?

Feit is dat de meeste van mijn directe collega’s, én leidinggevenden niet eens weten hoe ze op DOPOS moeten inloggen. Een website zonder gebruikers, hmmm. Ik wist ook niet hoe het moet, maar ik heb het onlangs uitgezocht. Wat bleek? Van mijn persoontje worden maar liefst twee cursusevaluaties bewaard in DOPOS. Eentje uit 2004, en eentje uit 2005. Een website die niet wordt gebruikt én niet wordt bijgehouden, hmmm, handig!

Net alsof ik in de tussentijd geen enkel onderwijs heb gegeven. Hoewel sommigen van jullie zullen denken, ‘tsja, die Achterberg zit alleen maar columnpies te tikken, die heeft vast geen tijd voor onderwijs’, kan ik jullie verzekeren dat dat gewoon niet waar is. Ik heb regelmatig onderwijs gegeven, dat is ook regelmatig geëvalueerd door studenten, en in mijn functioneringsgesprekken ben ik hier regelmatig op beoordeeld. En dat allemaal zonder gebruik te maken van DOPOS. Quod erat demonstrandum, ofwel: Tatatatatatataaa. DOPOS is dus inderdaad compleet nutteloos.

Wat een treurig leven heeft dat figuur dat ooit DOPOS bedacht. Dat hij of zij op een dag besloot een website in te richten dat moest gelden als een soort ‘digitaal onderwijsdossier’. Dat deze papierenschuivert anderen probeerde te enthousiasmeren met vieze praat over een ‘substantiële professionalisering van het onderwijsevaluatieproces’ of zoiets. En dat terwijl de rest van onze universiteit lijkt te denken dat ze daar in ieder geval niet aan meewerken. Of iets straffer geformuleerd, dat ze denken: ‘Steek dat DOPOS maar gewoon ergens waar de zon niet schijnt, ik ga werken’. Daar zit je dan met je DOPOS. De treurige leegheid van het bestaan vervat in vijf letters: DOPOS. Toch eigenlijk best wel mooi!

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, zegt: DOPOS, DOPOS, DOPOS.

woensdag 29 september 2010

9. Eén puntje maar...

Winnen is een keuze. Winnen is bovendien belangrijker dan verliezen. Daarom win ik graag. Iedereen wint graag. Ik ken eigenlijk niemand die het lekker vindt om te verliezen. Ik scoor dus graag. Ik kick op artikelen, pak graag NWO-subsidies, en win graag sportdagen. Daarom baalde ik afgelopen dinsdag 28 September ook zo verschrikkelijk. De vorig jaar door ons zo glorieus gewonnen ‘cup met de gouden oren’ op de sportdag van de EUR werd dit jaar weer net zo makkelijk verspeeld. Heb je het ooit zo zuur gegeten? Nog zuurder: Ik was ook nog plaatsvervangend captain! Succescaptain Borg moest ‘belangrijke dingen’ doen en droeg aan mij het aanvoerderschap over. Ten onrechte naar nu blijkt. Aan mijn team heeft het niet gelegen – dat waren stuk voor stuk toppers van het zuiverste soort: Niels, jongeling van het team, bleek bij het volleybal een servicekanon van jewelste. Joris, Jacko, Iren, Geske, en Shivant renden zich allemaal een rotje. Zelfs Jeroen deed zijn best en blesseerde – dit jaar voor het eerst – geen enkele tegenspeler. En Lieske leerde ons – stijve harken als wij zijn – in amper drie minuutjes de fijne kneepjes van de Zumba.

Alles leek op dus rolletjes te lopen. Maar toch wonnen we niet. Waarom? Finesse vrees ik. Finesse….én een gebrek aan scherpte. Met één punt verschil werden we tweede. Een punt dat met goed leiderschap dus wél gepakt had kunnen worden. En daarom neem ik volle verantwoordelijkheid voor deze nederlaag op me. Sorry mensen, ik zou wensen dat de zaken er anders voor stonden. Maar nee, het is de harde realiteit.

Maar van wie hebben we eigenlijk verloren, hoor ik je vragen. iBMG, zegt dat je iets? Mij niet. Ik had er zelfs nog nooit van gehoord. Wat is dat eigenlijk? Economie, akkoord, dat ken ik. Wijsbegeerte, ken ik ook. Rechten of zelfs bedrijfskunde, ik ken het allemaal. Stuk voor stuk respectabele wetenschapsgebieden. Maar welk wetenschapsgebied duidt zichzelf eigenlijk aan met een afko? Hoe stel je jezelf eigenlijk voor? ‘Hallo ik ben drs. Mezusenmezo en ben iBMG’er’?

Nou ja, hoe dan ook, we hebben van die gasten verloren. Eerlijk is eerlijk. Hoewel…het verhaal ging dat minstens de helft van die jongens ingehuurd waren en eigenlijk in de sportschool werkzaam zijn, maar dit geheel terzijde. Ook ging trouwens het hardnekkige en door mij ingebrachte gerucht dat er gewerkt zou zijn met doping en steekpenningen. Maar, ook dit terzijde. Verloren is verloren, en zij hebben gewonnen. Gefeliciteerd zal ik dan maar zeggen. Volgend jaar pakken we die bekert wel weer, maar dan zonder mij als captain.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, huilde zichzelf onlangs in slaap.

8. Obscuur?

Als wetenschapper sta je regelmatig voor de vraag: welk onderzoek zal ik nu weer eens gaan doen? Ook Sofia Thorsson en haar vier collega’s moeten dat ergens medio 2004 gedacht hebben. Sofia kreeg als een donderslag bij heldere hemel ineens een briljant ideetje. ‘Laten we onderzoeken of het werkelijk zo is dat mensen naar buiten gaan als het lekker weer wordt’. Een gewaagde hypothese, en zeker niet makkelijk te onderzoeken. Maar, wereldheerschappij in de wetenschap bereik je niet met gewone dertien-in-een-dozijnachtige onderzoekjes. Soms moet je gewoon je nek uitsteken. Bovendien, uit literatuuronderzoek bleek dat niet bijzonder veel bekend was over het onderwerp. Ongelofelijk hè? Dus, brainstormsessies en denkpauzes wisselden in rap tempo af. Sofia en haar collegaatjes ruzieden wat af. Uiteindelijk werden ze het eens. Gelukkig maar. En zo is het gekomen dat de onderzoekers aan de slag gingen. Apparatuur in alle soorten en maten werd aangeschaft: Van hygrometers tot de onvermijdelijke pyranometer: Kosten noch moeite werden gespaard. Protocollen om mensen te tellen werden vastgesteld. En locaties werden uitgekozen.
Het onderzoek was een daverend succes. Het weer werd met een precisie gemeten waar menig meteoroloog een puntje aan kan zuigen. Maar wat bleek? Soms nam het aantal mensen dat bij lekker weer buiten liep wel toe en soms niet. Een duidelijke relatie bleek er niet te bestaan. Hoewel het onderzoek regelrecht leek af te stevenen op een sof van jewelste, zag Sofia’s collega Tsuyoshi Honjo na anderhalf jaar data analyse net op tijd het probleem. Op de ene locatie, het stationsplein, waren mensen evenveel buiten bij goed als slecht weer, maar in het park vertoefden ze alleen als het lekker weer was. De gegevens waren dus weldegelijk waardevol. Zo zie je maar. Schrijven maar. Publiceren maar. Het prachtblad Environment and Behaviour (ISI-rated dus kwaliteitsblad) wilde dit puike staaltje onderzoek maar al te graag hebben (2007, vol 39(5): 660-84). En zo eindigt het verhaal van Sofia en haar vier moedige collega’s en kwam de wereldheerschappij weer een stapje naderbij.
En nu hoor ik je vragen: ‘Ligt dat onderzoek niet een beetje voor de hand?’ Ik zeg ja. Maar dat is nu juist het mooie. Dit is een prima staaltje obscure wetenschap. En dat moet je waarderen. Het is ook moeilijker dan je denkt. Probeer het maar eens. Wil je nog een goede tip? Een wijs man schreef eens: ‘The subject of correlations, if properly detached from any theoretical considerations, offers fertile ground for obscure science’. En zo is het maar net.


Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, zoekt nog een oude regenmeter om te kunnen onderzoeken of het zo is dat autobestuurders vaker hun ruitenwissers gebruiken als het regent.

woensdag 15 september 2010

7. De dyslectische samenleving

Onlangs stond er in EM(#2) een stuk over dyslexie. Geen prettige aandoening, zeker niet als je studeert. Volgens het artikel zijn er maar liefst 850 dyslectische studenten op de EUR. Ik denk zelf dat dat aantal veel groter is. Ik kijk regelmatig tentamens na waar groot boven staat geschreven: ‘ik ben dyslexies’. Of dat waar is weet ik niet. Ik weet wel dat ik weinig verschil merk tussen deze en de niet-dyslectische studenten. De overgrote meerderheid van de studenten (die ik ken) schrijft namelijk als een natte dweil. Tentamens die geschreven lijken als in een stream of unconsciousness, papers met meer fouten dan in een brief van mijn demente opa, en e-mails van studenten die geen blijk geven van een al te groot taalbesef: Weinig blijft mij bespaard. Zo kreeg ik laatst nog een e-mail: ‘Hee Peter, heeft u noch tijd voor n afspraak binnekort?’ Ik word altijd vrolijk van dit soort grappige teksten. Maar je vraagt je natuurlijk wel af wat het kwaad kan om gewoon even rustig na te lezen wat je hebt geschreven. Tenzij je niet van lezen houdt natuurlijk. Ja, die studenten zijn er ook.
Tsja, misschien e-mailen die 850 dyslectische studenten alleen naar mij? Kan best. Of misschien is het zo dat de gehele studentenpopulatie in rap tempo aan het dyslectiseren is geslagen. Kan ook. Lijkt me eigenlijk veel waarschijnlijker. Mooi concept trouwens: de dyslectische samenleving.
Maar goed. Het is natuurlijk de vraag wat we met deze massa dyslexie aanmoeten. Student Michael, opgevoerd in het EM-artikel, zegt dat het hem beter lijkt niet te veel te focussen op zijn fouten, en meer te letten op de inhoud. Maar, is dat wel zo’n goed idee? Dan komen er straks wel allemaal afgestudeerden op de arbeidsmarkt die inhoudelijk goed zijn maar geen letter op papier krijgen. Alsof je in je latere werk als jurist geen foutloze processtukken hoeft te schrijven? Alsof het voor functioneel analfabete huisartsen niet dodelijk is om schrijffoutjes te maken in hun receptjes? Ik vraag me trouwens ook al een tijdje af of er wiskundestudenten zijn die boven hun tentamens schrijven dat ze cijferblind zijn. En of deze vooral beoordeeld worden op de inhoud en niet op de exacte cijfertjes. Zal wel niet hè? Ik vrees dat dyslectische en niet-dyslectische studenten gewoon harder zullen moeten werken. Tenminste, totdat iedereen dyslectisch is. Dan maakt het allemaal niets meer uit. In de dyslectische samenleving valt immers niet te achterhalen wie ‘echt’ dyslexie heeft.






Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, heefdt geen last van dyslexie, maakdt wel veel taalfouten, maar doedt hardt zijn besdt om dadt te voorkomen.

Achterberg, P. (2010) De dyslectische samenleving. Erasmus Magazine 14(3): 11.

zondag 5 september 2010

6. Beleidsresistentie

Wat al die jongens en meisjes in Den Haag ook allemaal bedenken, wat voor beleid ze nu weer optuigen om ‘belangrijke problemen’ aan te pakken, het maakt allemaal niets uit. Er verandert toch niets. Instituties, organisaties, implementatieorganen maar bovenal gewoon mensen trekken zich steeds minder aan van al die witte ruis die nationale, regionale of minder belangrijke regelfabrieken uitstoten. De werkelijkheid is weerbarstig. Beleidsresistentie noemen ze dat. En het grappige is dat ik dat woord al meer dan eens uit de mond van een of ander Tweede Kamerlid heb gehoord. Lekker werk heb je dan: dag in dag uit opgescheept zitten met bergen beleidsporno in het besef dat er toch allemaal niets meer verandert.

Je vraagt je af of we die koekenbakkers nog wel serieus moeten nemen. Ik zeg nee. Kijk maar eens naar afgelopen vier, vijf edities van de opening van ons bloedeigen academisch jaar. Een bonte stoet van politieke figuranten is aan ons voorbij getrokken. Van Van der Hoeven tot Balkenende, en van staatsecretaris tot burgervader. Allemaal kregen ze tijd. Allemaal kregen ze aandacht. Alles om maar het journaal te kunnen halen. En wat heeft het opgeleverd? Niks! Kostbare onderzoekstijd is verloren gegaan. Dat wel. Maar wie kan zich nog herinneren wat al die schattebouten ons zijn komen melden? ‘t Is waar, ze hebben allemaal net iets andere keelklanken uitgestoten, maar niets beklijft, en er komt toch allemaal niets van terecht. Men dronk een glas, deed een plas en alles bleef zoals het was.

En dan komt aanstaande maandag mevrouw Kroes ook nog eens langs. ‘Belangrijk’ menspersoon, en bovendien ex-vrouw van onze ex-burgemeestert. Toch ben ik niet bepaald benieuwd naar wat zij nu allemaal weer te melden heeft. Het zal wel iets zijn met ‘de universiteit en Europa’, ‘maatschappelijk en bedrijfseconomisch nut van wetenschap’ en de ‘aanstaande IT-revolutie waar ons onderwijs voor staat’. Als je je maandag verveelt – afstrepen maar. Bingo! Dat is lachen. Maar laten we toch vooral de ‘betere verbinding tussen universiteit en de stad Rotterdam’ niet vergeten. Oh nee, over dat laatste heeft Aboutaleb het vorig jaar toch uitgebreid gehad? Opstelten misschien ook wel. Al iets gemerkt? Nee hè? Beleidsresistentie noemen we dat.

Neelie mag wat mij betreft dus gerust in Brussel blijven. Dan kan zij daar lekker met papieren schuiven en dan houden wij een ‘academische’ opening van het academisch jaar. Je weet wel: gewoon een leerzaam, mooi en gaaf verhaal van een vooraanstaand wetenschapper over haar of zijn werk. Misschien halen we dan ook wel het journaal: ‘Opening academisch jaar EUR dit keer wèl interessant’.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, kan helaas niet bij de opening van het academisch jaar zijn omdat hij die dag zijn haar moet wassen.



Achterberg, P. (2010) Beleidsresistentie. Erasmus Magazine, 14(2),11.

5. Lekker efficiënt

Heerlijk. Fantastisch. Nu het de Erasmus Universiteit betreft, word ik helemaal warm van het Europese aanbestedingsbeleid. Wat een ontzettend goed idee om van alles en nog wat eens per zoveel jaar aan te besteden. Computers, memorysticks, eten, drinken – zeg maar de noodzakelijke randvoorwaarden voor elke medewerker van deze onvolprezen prachtuniversiteit om haar/zijn werk te doen– alles moet worden aanbesteed. Want: gemeenschapsgeld kan maar een maal worden uitgegeven, en dan is het extra fijn als dat lekker efficiënt gebeurt.

Je kunt dus maar beter via de Erasmus Universiteit een laptop aanschaffen. Want dat is zo veel efficiënter en goedkoper. De I&A-afdeling speelt het spelletje rustig mee, en helpt je alleen met je computerproblemen als de (Europees aanbestede) computer via hen is aangeschaft. En zelf een computer aanschaffen van je eigen budget is er sinds een paar maandjes ook al niet meer bij. Als het gaat over eten en drinken is het net zo geregeld. Het hele pakket wordt aanbesteed. Vergaderen met koffie, thee en slappe cake? Borrel bij je oratie, promotie, of andere feestelijke gelegenheid? Al het eten in de mensa? Alles wordt uitbesteed aan één organisatie – schaalvoordeel zal dat heten – die dat lekker efficiënt en goedkoop voor ons regelt.

Jammer, maar je kunt op je klompen aanvoelen dat het niet zo werkt. Een computer kopen in de Aldi, Mediamarkt of via Bol.com is altijd vele malen goedkoper en deze is ook van prima kwaliteit (goed genoeg in ieder geval om worddocumentjes te typen, te e-mailen en hier en daar wat te analyseren). Europees aanbestede computers zijn wat mij betreft niet evident beter, maar zeker een stuk duurder. Van de Europese aanbesteding van de catering word ik ook al niet vrolijk. Een borrel na je promotie kost 2,20 per biertje, maar dan moet je wel nog zes obers inhuren (kosten: € 29.50 per stuk per uur). In gewone kroegen, op de vrije markt zeg maar, betaal je ook rond de 2 euro voor een biertje, maar nooit een apart uurloon voor de barman omdat ie in zijn eigen kroeg aanwezig wil zijn. Ga je naar In de Smidtse, dan ben je voor 1,20 per biertje klaar. En dan hoef je niets te betalen voor bedienend personeel of andere fratsen. Pas geleden nog werd in dit blad bericht over de opbrengst van de laatste aanbestedingsronde waarbij Avenance het onderspit delfde tegen Albron. Het voordeel: ‘van elk product zal duidelijk worden aangegeven wat het kost’. Het staat er echt. Het voordeel van Europees aanbesteden is dat we binnenkort weten hoeveel ons bordje bami kost. Ja ja. Dat is innovatie. Dat is lekker efficiënt. Grappig is hier niet het juiste woord. Tragikomisch, dat is het.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, is penningmeester van de afdeling sociologie en is tegen Europese aanbestedingen.


Achterberg, P. (2010) Lekker efficiënt. Erasmus Magazine 13(19):13.

4. Vriendjes

Zo halverwege de laars van Italië ligt een middeleeuws vestingstadje. Met 1700 inwoners, een kerk en een plein niets bijzonders zou je zeggen. Maar het dorpje heet Gambatesa. Fantastische plaatsnaam. Gestrekt been, zo luidt de vertaling. Het stadswapen is een ontbloot gestrekt been op een blauw met geel bord. De Gambatesanezen cultiveren het gestrekte been dus, ontlenen hun identiteit aan het gestrekte been. Met gestrekt been vliegen ze overal in, wat de gevolgen daar ook van mogen zijn.

Met een gestrekt been opereren in de wetenschap, ik zou het zo graag doen. Belangrijke professor X verkoopt flauwekul? De door velen aangehangen theorie Y klopt niet? Dan ga je d’r met een gestrekt been in. Gewoon omdat het kan. Lekker schieten door de spreekwoordelijke knieschijven. Zin van onzin scheiden, daar draait het immers allemaal om. Jammer genoeg werkt het zo niet. Ja, je kunt er in een papertje wel met een gestrekt been in gaan, maar professor X of de aanhangers van theorie Y krijgen dat natuurlijk meteen als reviewer. Pijnlijk realiserend dat er in dit paper niet zo veel heel blijft van hun levenswerk, is er nog maar een optie – afwijzen maar! Onderzoeksvoorstellen om belangrijke fantasten aan te pakken zijn hetzelfde lot beschoren. Het is spijtig. Wetenschap a gamba tesa, ‘t is niet te doen.

Als je wilt publiceren en onderzoekssubsidies wilt scoren kan je dus maar beter vriendjes maken. Dit werd mij eens te meer duidelijk toen ik onlangs op de Talent Day van de EUR aanwezig was. Ab Osterhaus legde uit hoe hij de prestigieuze ERC Advanced Grant voor zijn nieuwe onderzoek naar iets met virussen had gewonnen. ‘Zorg dat je in de ERC Advanced Grant commissie komt’ hoor ik commissievoorzitter Ab zeggen. Hoe je in zo’n commissie komt, vertelt hij er voor het gemak niet bij. Hij vertelt wel hoe hij op een dag zijn vertrek aankondigde aan zijn collega-commissieleden: ‘Vrienden, ik trek me voor een jaar terug, en dien zelf een aanvraag in. Maar let op hè! Daarna kom ik weer terug als voorzitter van deze commissie’. Wat denk je? Ab doet wat hij zegt en ja hoor, hij krijgt die subsidie ook nog. Zo zie je maar. Niks niet met gestrekt been. Geen wetenschap a gamba tesa. Gewoon een paar vriendjes, en je loopt helemaal binnen. Dat wil ik ook wel. Ben je belangrijk en wil je mijn vriendje zijn: p.achterberg@fsw.eur.nl.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, heeft twee collega’s die pas geleden een paper hebben ingestuurd met als eerste zin van de conclusie: ‘The ethnic competition theory is invalid’. Dat gaat natuurlijk nooit gepubliceerd worden. Een slagroomtaart voor die jongens als het wel lukt.


Achterberg, P. 2010. Vriendjes. Erasmus Magazine, 13(17), 13.

3. Sorry

Wat doet premier Balkenende amper drie kwartiertjes na het verschijnen van het Rapport Davids over de kwestie Irak? Hij ontkent alles glashard: ‘‘T is gewoon niet waar!’ En wat is daar het gevolg van? PvdA op stang. Kabinet op ontploffen. De oppositie lacht zich rot. Nog nooit is er zoveel getwittert, en de pers wacht en wacht maar onder het torentje.
En wat doet de Erasmus Universiteit Rotterdam als de recentelijk ontslagen hoogleraar / presentator van ‘Islam & Life’ Tariq Ramadan excuus eist? Zij weigert pertinent. Gevolg: Advocaten draaien overuren, bestuurders ook, ingezonden brieven bij de vleet.
Hoe kan je dit soort situaties beter oplossen? Zeg gewoon Sorry. Het is zo gedaan, en het bespaart je een hoop ellende. Gewoon doen alsof, je hoeft het niet te menen. ‘Sorry Davids, je hebt gelijk, sorry’. Een premier die dit zegt zorgt ervoor dat alles rustig blijft. Mariëtte Hamer zou geen airplay krijgen. De landelijke pers zou ergens anders relletjes zoeken. Men dronk een glas, deed een plas, en alles bleef zoals het was. ‘Sorry je hebt gelijk, Tariq, we zouden meer programmamakers van de Iraanse staatstelevisie als hoogleraar moeten benoemen’.Na deze woorden zou alles rustig blijven: Advocaten en bedrijfsjuristen direct terug in hun hok. Bestuurders kunnen weer andere belangrijke dingetjes gaan doen.
Sorry zeggen: Het klinkt eenvoudig. En dat is het ook. Mijn dochter van drie heeft het allemaal zelf ontwikkeld. En het werkt prima! Televisie kapotgemaakt? Zusje geschopt? ‘Sorry’! ‘Geeft niks hoor!’ Kijk, dat is nou de theorie van het pragmatisch sorry zeggen: Er is iets aan de hand, je zegt sorry (ook al meen je d’r niets van) en alles komt weer goed! Let op, ik demonstreer:
Na de eerste twee columns van mijn hand is de kritiek niet van de lucht geweest. Boze blikken, chagrijnige opmerkingen en boze emails alom. Ik zou een ‘platte empiricist’ zijn die ‘weinig oog voor de nuance’ heeft. Eentje die bovendien ‘geen flauw benul van Theorie met een grote T’ heeft. Een ‘naar mannetje’, dat met zijn ‘normal science-achtige ideeën het aanzien van de wetenschap alleen maar schaadt’. Ik zou bovendien een ‘sociaal-darwinist’ zijn die ‘het licht in de ogen van anderen niet gunt’. ‘Een snotjong dat net komt kijken en niet snapt dat een leven lang werken aan de universiteit offers met zich meebrengt’. Wat dit laatste betekent, weet ik overigens niet, maar ik weet wel dat ik kennelijk te ver ben gegaan.
Dus, mijne dames en heren: Sorry – ik heb het niet zo bedoeld. Ik wist ook niet wat ik deed! Ik zal het niet meer doen. En mocht het nog een keertje gebeuren, alvast mijn welgemeende excuus!


Peter H.J. Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, is opgegroeid in een rooms-katholiek nest

Achterberg, P. 2010. Sorry. Erasmus Magazine, 13(15), 13.

2. 'Straf'

Onderwijsgebonden Onderzoek. Wat is dat nou weer? Onderzoek naar onderwijs? Nee, maar wat dan wel? Mensen die als onderzoeker onder de maat presteren, maar als docenten prima functioneren, krijgen soms (als straf!) een verminderde onderzoekstaak van slechts één dag per week. De andere vier dagen geven ze onderwijs. Die ene dag onderzoek noemen we, jawel, Onderwijsgebonden Onderzoek (ik heb het niet bedacht). Het is bedoeld om de wetenschappelijke literatuur een beetje bij te houden zodat je bij je colleges goed beslagen ten ijs komt. Zo kunnen de onderwijsgebonden onderzoekers de studenten tenminste nog uitleggen hoe anderen onderzoek doen.
Tot zover de theorie. Want wat kopen we voor dit onderwijsgebonden onderzoek? Onderwijstijd bestaat grotendeels uit voorbereidingstijd waarin onder andere de wetenschappelijke literatuur kan worden bijgehouden. Publiceren komt er meestal niet van. Deze onderwijsgebonden onderzoekers doen één dag per week dus heel andere dingen. Ik zie ze al voor me: In een ouderwetse rookstoel, jachthond aan de voet, goed glas whisky onder handbereik en dan een héél moeilijk dik boek lezen terwijl de eekhoorntjes dartelen in de tuin en het roodborstje tikt tegen het raam (tik, tik, tik). Of tijdens een Reikicursus in een klooster in Susteren even bijkomen – ook mooi! Appeltaartje bakken met moeders de vrouw. Kappertje pakken of even naar de manicure. Op vrijdag met de kinders naar het zwembad en daarna patat met mayonaise eten – gewoon omdat het kan! Krantje lezen. Uitslapen. Beetje surfen op het web? Alles kan. Alles mag. Want je bent vrij! Of ben ik hier te cynisch? Werken ze aan een geheim oeuvre in het onderwijsgebonden onderzoek? Ik laat me graag verrassen.
Laten we dan ook Onderzoeksgebonden Onderwijs invoeren. Wa’s dat dan weer? Onderwijs over onderzoek? Nee, dat ligt zo voor de hand, dat doet iedereen al! Maar waar staat het dan voor? Onder de maat presterende docenten met puik onderzoek krijgen (als straf?) een verminderde onderwijstaak van één dag per week. De andere vier dagen doen ze onderzoek. Die ene dag onderwijsvrij noemen we dan Onderzoekgebonden Onderwijs (deze heb ik wel bedacht). Die dag is bedoeld om de colleges van anderen te volgen en een beetje bij te blijven. Maar dat zullen de onderzoeksgebonden onderwijzers vermoedelijk wel laten. Die gaan tijdens die ene vrije wekelijkse dag natuurlijk lekker onderzoek doen. Zo goed mogelijk, zo veel mogelijk en zo mooi mogelijk – net als op die andere vier dagen! Dat levert nog eens wat op ook!
Als je matige onderzoekers ‘straft’ door ze een vrije dag per week te geven, kan je ook matige docenten ‘straffen’ met een extra dagje onderzoek. Maar zou dat ook gebeuren?

Peter Achterberg heeft twee dochtertjes en gaat op zaterdagen met ze naar het zwembad

Achterberg, P. 2010. ‘Straf’. Erasmus Magazine, 13(13) 13.

1. Groot

‘What can we say about popular theatre?’ Zo, ga d’r maar eens voor zitten mensen. Ik weet het nog goed. In mijn tweede jaar als promovendus luisterde ik naar een Franse socioloog die zijn lezing op een klein symposium net begonnen was. De zes aanwezige Nederlanders trokken direct wit weg. Ik ook. Op zo’n grote vraag kan je bijna elk antwoord wel geven. Maar dat deed onze Franse held natuurlijk niet: Ruim een uur lang leuterde deze knakker door over drie Franse circusdirecteuren – jawel – die van 1871 tot 1893 door Frankrijk reisden en allerlei avonturen meemaakten: tenten fikten af, artiesten kwamen en gingen en tickets werden duurder en/of goedkoper (dat weet ik niet meer precies). De zes Nederlanders keken elkaar verbijsterd aan, probeerden hun gezichten in de plooi te houden (lukte niet), en vreesden het eind van de lezing. Want wat moet je vragen over drie obscure gasten die allerlei dingetjes hebben meegemaakt in een ver en grijs verleden? Mooi hoor, maar het was volstrekt onduidelijk wat dit alles te betekenen had! Het probleem was hier aan het begin al duidelijk: bij een grote vraag past elk antwoord, maar echt goed wordt zo’n verhaal natuurlijk nooit.

Nee, dan grote antwoorden. Daar is het al niet beter mee gesteld. Sommige antwoorden beantwoorden elke vraag. Ook mooi. In het interview ‘Snookeren met Willem Schinkel’, onlangs in EM (2009#9), vertelt Willem, ‘creatief connectiekunstenaar’ als hij is, dat hij ‘verder probeert te gaan dan wat mensen kunnen begrijpen’. Steek die maar in je zak! Waarom zou je dat nou doen? Hij sluit in ieder geval af met een pleidooi voor grote verhalen: die zijn ‘misschien wel niet groot genoeg’. Een ferme uitsmijter.

Ik ben niet zo van de grote verhalen, grand narratives of supertheorieën. Grote verhalen beantwoorden elke vraag, da’s waar. Maar andere grote verhalen beantwoorden dezelfde vragen weer heel anders. En die verhalen zijn net zo goed waar! Gewone mensen als ik kunnen vooral niet begrijpen wat je hier als wetenschapper aan hebt. Grote verhalen die altijd waar zijn, zijn gewoon levensbeschouwingen, punt uit. Grote theorieën die altijd waar zijn, zijn ook geen theorieën. Als elk gegeven, elke observatie en elk fenomeen past binnen de theorie, dan is er geen theorie. Theorieën zijn per definitie deels onwaar en beantwoorden sommige vragen niet, en andere weer wel! Dat maakt het allemaal zo leuk. Bij een groot antwoord past elke vraag, maar daar heb je dus niets aan.

Grote vragen. Grote antwoorden. Jongens toch!

Peter Achterberg is cultuursocioloog aan de FSW

Achterberg, P. 2010. Groot. Erasmus Magazine, 13(11) 13.