woensdag 10 november 2010

11. Kastanjes zoeken

Het is herfst en dus kastanjetijd. Kastanjes, mijn dochter Pippi is er dol op. Zo’n beetje elk weekend wil ze erop uit: Kastanjes zoeken. Daar loopt ze dan, in het Amsterdamse bos, vlak achter de geitenboerderij. Haar ogen zijn strak gericht op de grond. Ze heeft amper oog voor wat om haar heen gebeurt. Ze is namelijk op zoek naar van die bruine stekelige bolsters. En heeft ze er een geschoten, dan springt ze er met haar roze laarsjes op, en stampt onverbiddelijk op het ding totdat het breekt en een mooie, glanzende kastanje tevoorschijn komt. Met haar zakken volgeladen met kastanjes verlaten we dan het bos. Missie geslaagd. Tot de week erop. Al die oude kastanjes, dat zijn geen beste volgens de Pip. Nee, we moeten naar het bos, kastanjes zoeken!

Onderzoek is net als kastanjes zoeken. Ik ben er dol op: Wat er ook allemaal om je heen gebeurt, het gaat immers maar om één ding – het kraken van die ene harde noot. Het gaat om het vinden van dat mooie glanzende inzicht, dat lang aan het zicht verborgen blijft en dat je door eigen inspanning tevoorschijn kan toveren. Lekker een fijn papertje schrijven. Het klinkt vreemd, maar ik ben vaak een beetje verliefd op het onderzoek waar ik mee bezig ben. Totdat ik ermee klaar ben natuurlijk. Dan vind ik er gewoon geen bal meer aan. Maar gelukkig, net op tijd, dient het volgende onderzoek zich al weer aan, en begint het allemaal weer opnieuw. Al dat oude onderzoek, da’s niks, maar mijn volgende onderzoek, ach jongen toch!

Vorig jaar stond ik wat bier erin te trekken op een of andere borrel. Ik doe dat graag, want bier is lekker zoals je weet. Op een gegeven moment kwam de voorzitter van de nationale wetenschapsfinancier bij mij staan. Ik vroeg hem, omdat in stilte pilzen ook maar zo zo is, of hij zijn oude werk bij de Zwitserse zwartegatengenererende megadeeltjesversneller niet enorm miste. Zijn antwoord verbaasde mij. Daar waar ik verwachtte dat hij zou vertellen dat hij de pracht van het wetenschappelijke spel inderdaad helaas moet missen sinds hij opperbaas van NWO was geworden, begon hij een verhaal over eindeloze files in Nederland en treurige wachtpartijen op koude perrons. En dat terwijl hij in Zwitserland in amper 15 minuutjes op zijn werk kon zijn! Tsjongejonge, ik begrijp dat niet. Het is net alsof sommige mensen gewoonweg geen noten meer te kraken hebben. Geen liefde meer hebben voor het volgende paper. Alsof ze geen kastanjes meer willen zoeken.

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, heeft onlangs nog een NWO-aanvraag ingediend.

donderdag 4 november 2010

10. Oh Oh DOPOS

Als je aan de universiteit werkt, moet je een beetje wennen aan alle essentiële afko’s die er gebruikt worden. Ik heb ze, bij wijze van hobby, een poosje gespaard: EIS, SIN, en BB, BO, OB, en OER, BVT, CVB, OOS, VCL en de onvermijdelijke OLCIE. Het houdt gewoon niet op!

Verreweg de mooiste, en meest nutteloze afkorting is DOPOS. Ooit van gehoord? Soms zijn er van die woorden die alleen maar wezenlozer worden als je ze drie keer achtereen hardop zegt. DOPOS is zo’n woord. DOPOS, waar deze volstrekt bizarre lettercombinatie voor staat weet vrijwel niemand, en ik ga het jullie niet uitleggen. Ik kan dat niet. Wat ik wel kan, is uitleggen wat het ongeveer aanduidt. DOPOS is een website waarop alle cursusevaluaties van elke docent moeten worden bijgehouden. Op basis van DOPOS moeten functioneringsgesprekken worden gehouden. DOPOS is dus belangrijk. Maar toch is het volstrekt zinloos. Waarom?

Feit is dat de meeste van mijn directe collega’s, én leidinggevenden niet eens weten hoe ze op DOPOS moeten inloggen. Een website zonder gebruikers, hmmm. Ik wist ook niet hoe het moet, maar ik heb het onlangs uitgezocht. Wat bleek? Van mijn persoontje worden maar liefst twee cursusevaluaties bewaard in DOPOS. Eentje uit 2004, en eentje uit 2005. Een website die niet wordt gebruikt én niet wordt bijgehouden, hmmm, handig!

Net alsof ik in de tussentijd geen enkel onderwijs heb gegeven. Hoewel sommigen van jullie zullen denken, ‘tsja, die Achterberg zit alleen maar columnpies te tikken, die heeft vast geen tijd voor onderwijs’, kan ik jullie verzekeren dat dat gewoon niet waar is. Ik heb regelmatig onderwijs gegeven, dat is ook regelmatig geëvalueerd door studenten, en in mijn functioneringsgesprekken ben ik hier regelmatig op beoordeeld. En dat allemaal zonder gebruik te maken van DOPOS. Quod erat demonstrandum, ofwel: Tatatatatatataaa. DOPOS is dus inderdaad compleet nutteloos.

Wat een treurig leven heeft dat figuur dat ooit DOPOS bedacht. Dat hij of zij op een dag besloot een website in te richten dat moest gelden als een soort ‘digitaal onderwijsdossier’. Dat deze papierenschuivert anderen probeerde te enthousiasmeren met vieze praat over een ‘substantiële professionalisering van het onderwijsevaluatieproces’ of zoiets. En dat terwijl de rest van onze universiteit lijkt te denken dat ze daar in ieder geval niet aan meewerken. Of iets straffer geformuleerd, dat ze denken: ‘Steek dat DOPOS maar gewoon ergens waar de zon niet schijnt, ik ga werken’. Daar zit je dan met je DOPOS. De treurige leegheid van het bestaan vervat in vijf letters: DOPOS. Toch eigenlijk best wel mooi!

Peter Achterberg, cultuursocioloog aan de FSW, zegt: DOPOS, DOPOS, DOPOS.